… maar toen Petrus bij ons in Antiochië was, ben ik heel kwaad op hem geworden. Want wat hij deed, was helemaal fout. Eerst at hij namelijk gewoon samen met niet-Joodse christenen. Maar toen Jakobus een paar Joodse christenen naar ons toe stuurde, werd Petrus bang. Hij durfde niet meer samen met niet-Joden te eten.
De andere Joodse christenen deden met Petrus mee. Ze deden alsof ze zich steeds aan de Joodse wet gehouden hadden. Zelfs Barnabas deed met ze mee. Dat was verkeerd! Zo was het goede nieuws niet bedoeld.
Ik zag wat Petrus en de Joodse christenen deden. En waar iedereen bij was, zei ik tegen Petrus: ‘Hoe kun jij van niet-Joden eisen dat ze zich aan de Joodse wet moeten houden? Jij doet dat zelf niet eens, terwijl jij een Jood bent!’
Galaten 2:11-14
Je voelt aan alles: het heeft ff gedonderd en gebliksemd tussen Paulus en Petrus!
Dit was dan ook een situatie die niet met een snuif humor en twee zinnen te doorbreken was…
Het is ook wel apart van Petrus. Hij had persoonlijk van God die bijzondere droom gekregen – die met een menu van spare ribs, gerookte paling en een garnalencocktail. Erg lekker, maar voor een Jood onrein. God: “Eet smakelijk, Petrus!” Petrus: “Nee, dank U. Dat mag ik niet!” “Eten!!”
Afijn, de les was dus: vanaf nu zijn dieren en mensen niet meer onrein. Je mag alles eten en met iedereen omgaan.
Handelingen 10:28: “God heeft mij iets geleerd. Ik mag over niemand zeggen dat hij onrein is, of dat hij niet bij God kan horen”, zegt Petrus zelf…
Meteen daarna doopt-ie een Romeinse officier (= vijandelijke bezetter!). En blijft gelijk maar gezellig een paar dagen bij ‘m logeren ?
Oké, P. ?
Ja, en toen kwamen er een paar hoge heren uit Jeruzalem op visite…
”Die Romeinen? Mwah, die ken ik nauwelijks…”
Gloeiende, gloeiende ?????, Petrus!
Schijnheil!
Hoe denk je dat die mensen zich nou voelen, dan?!
Pijnlijk…
In goed Nederlands: lullig…
Volgens mij kunnen jullie je daar wel iets bij voorstellen.
En dan snap je ook dat dit niet met een grap en een enkele zin opgelost wordt.
Als Paulus nu niet vol erop gaat, zijn die mensen -die eerst zo welkom waren- definitief weer buitenstaanders.
Eerst: “Vriend! Broeder!”
En toen: “Ik ken die mensen niet!”
Hé, P!
Had je zoiets niet eerder gezegd?
Toen met die haan enzo?
O ja…?
* * *
Het is goed afgelopen.
De mannen kunnen na de dikke boem weer prima door één deur.
En Petrus houdt zich aan wat-ie van de Heer zelf had geleerd:
“Nu begrijp ik pas goed dat God alle mensen even belangrijk vindt.
God houdt van iedereen die eerbied voor hem heeft en leeft volgens zijn wil.
Het maakt niet uit bij welk volk je hoort.”
Dat wij dat ook never vergeten!