Sterren zijn kleine lichtjes…

Vooropgesteld: ik praat als leek over sterren.

Als je een beetje weet van de afstanden in de sterrenwereld, lichtjaren en zo, en hoe groot sterren zijn, dan gaat het je duizelen!
Het zijn voor mij twinkellichtjes aan de hemel.
Stom eigenlijk dat ik er niet vaker naar kijk.

Ik weet niet hoe vaak Paulus naar de sterren keek.
En erover mijmerde…

In ieder geval heeft hij ons met sterren vergeleken.
Christenen hebben in de samenleving dezelfde rol als sterren aan de nachtelijke hemel: ze laten zien dat er meer is dan duisternis!
En als lichten (lichtjes) zijn ze aantrekkelijk.

Dat is net een ander beeld dan de Heer Jezus gebruikte.
Toen Hij tegen zijn discipelen zei dat ze het licht (moesten) zijn, dacht Hij aan een olielampje dat op een standaard wordt gezet.

Nou is zo’n lichtje echt wel even wat anders dan onze lampen (LED, halogeen). Onze zwakste peertjes doen heel wat meer dan de lamp in Jezus’ tijd.
Maar goed, de lamp in zijn tijd maakte het in huis wel licht.
Met sterren is het anders.
Het moeten er heel veel tegelijk zijn en ze moeten ook wel extreem helder zijn, wil het echt helpen om het minder donker te maken.
Je moet van sterren niet te veel verwachten!

Wij gaan, als Gods Geest ons bezielt, echt christelijk leven.
We gaan dan de liefde in praktijk brengen.
Maar verwacht nou niet dat daardoor de donkerte in de wereld verdwijnt.
Als er hier en daar lichtjes twinkelen, is dat al heel wat.

Tegelijk, op de sterren kun je je oriënteren.
Je kunt met behulp van sterren aan de hemel je weg vinden.
Vraag het maar eens aan zeelui.
Maar dan moeten de sterren wel zichtbaar zijn!

Als jij een goed lichtje bent, helpt dat wel een beetje.
Elk  sterretje is er één!

Doe alles zonder te klagen, en zonder ruzie te maken.
Dan zullen jullie volmaakte ​kinderen​ van God zijn, zuiver en zonder fouten.
Dan vallen jullie op tussen alle slechte en oneerlijke mensen, als sterren die schitteren in de nacht.

Houd vast aan het goede nieuws, dan krijg je het eeuwige leven.
Dan zullen mijn werk en mijn moeite niet voor niets geweest zijn.
En dan kan ik trots op jullie zijn op de dag dat ​Christus​ terugkomt.

Filippenzen 2:14-16 (BGT)

Afstand houden!

Wie het licht heeft gezien, moet nog wel op zijn tellen passen.

Wie bij Jezus, onze Heer, hoort, moet zijn best doen om uit de buurt van de duisternis te blijven.

 

In bijna alle brieven van het Nieuwe Testament is daar aandacht voor.

Het zijn brieven aan mensen die nog maar kortgeleden christen zijn geworden.

En keer op keer vind je daarin een pleidooi voor echt christelijk leven.

Dat gaat blijkbaar niet vanzelf!

 

In Efeziërs gebruikt Paulus in dat verband het beeld van licht en duisternis.

Hij schetst het nieuwe leven: waarheid spreken, niet boos blijven, werken voor je geld en graag geven, positief zijn in wat je zegt, niet razen en tieren.
Hij roept op om niet losbandig te zijn in seksueel opzicht, ook niet met je ‘grapjes’, en waarschuwt tegen hebzucht.

 

Als je je aan zulke zonden overgeeft, dien je afgoden!
Het zal je duur komen te staan.

Het zijn dezelfde afgoden als in onze tijd, vaak met drie namen genoemd: macht, seks en geld.

 

Paulus stelt het scherp: als je bij het licht hoort moet je niet meer de dingen doen die bij de duisternis horen.
Die duistere praktijken moet je juist ontmaskeren.
Ophelderen hoe door en door slecht ze zijn.

 

Het is de vraag of Paulus ons hiermee de opdracht geeft om als christenen onderling het verkeerde aan te wijzen en elkaar ervoor te waarschuwen.
Of dat hij wil zeggen dat we mensen die zich niets aan God gelegen laten liggen, moeten proberen te overtuigen.

Ik zou denken dat het beide moet.

Hoe je dat aanpakt is een tweede.

 

Maar het verschil tussen licht en duisternis moet hoe dan ook in de praktijk van ons leven zichtbaar zijn!

 

Doe niet met hen mee.
Want vroeger hoorden jullie bij het donker, maar nu horen jullie bij het licht van de ​Heer. Leef als ​kinderen​ van dat licht.
Want alleen in dat licht kunnen goedheid, eerlijkheid en trouw groeien.
Probeer dus steeds te bedenken wat de ​Heer​ van jullie vraagt!

Het gedrag van slechte mensen leidt tot niets.
Wat zij in het geheim allemaal doen, is te erg voor woorden.
Doe er niet aan mee, maar zeg er juist iets van.
Het licht van Christus maakt zichtbaar wat goed is en wat slecht is.
Alleen als dat licht in je schijnt, kun je goed leven.

Daarom wordt er … gezegd:
‘Kom uit het donker!
Sta op uit de dood.
Dan zal het licht van Christus in je leven schijnen.’

Efeziërs 5:7-14

Als je licht opvangt, kun je licht uitstralen!

Als ik ’s morgens mijn mail open zit er altijd een tekst in van Dagelijks Woord, een Bijbeltekst dus. Vanmorgen was dat:
Dit is wat wij hem hebben horen verkondigen en wat we u verkondigen: God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis. 
1 Johannes 1:5 (Nieuwe Bijbelvertaling)

Ik moest glimlachen.
Wat een voltreffer: onze begintekst op zondag 24 september.
En direct moest ik weer aan dat lampje denken, dat solarlampje.
Ik onthoud mijn eigen voorbeelden lang niet altijd – soms ook maar beter! Maar dat lampje vergeet ik niet gauw.

Misschien ben jij het wel vergeten.
Of was je er niet bij.

Het ging hierom: als je het licht wilt zijn, moet je het licht van God ontvangen. Opvangen, kun je ook zeggen.
Net als zo’n lampje: het werkt alleen als het overdag in de zon staat.

Ik heb er meer dan eens aan gedacht de afgelopen weken.
Het is echt een opgave om licht te zijn.
Je komt jezelf tegen.
Je boosheid.
Je moeite met sommige mensen.
Je slordigheid.
Dat je zou gauw iets over het hoofd ziet.
Dat je goede voornemens niet waarmaakt.
Of maar half.
Om altijd een lichtende ster te zijn in je omgeving, het lukt je maar moeilijk. .

Het klinkt ouderwets: zelfs onze beste werken zijn met zonde bevlekt.
Komt uit de Catechismus.
Maar wat is het waar!

Licht zijn, liefde vertonen, een mens zijn die voor het goede gaat, hoe houd je het vol?
Als je het licht van God opvangt.
Als je je warm laat maken door zijn liefde.

God kan je echt opladen.
Dat je accu weer vol wordt om er tegenaan te gaan.

Ga regelmatig na of je wel genoeg tijd maakt om opgeladen te worden!
En of je daarvoor wel de goede dingen doet.
De goede dingen doen.
Dat is vooral: stilstaan bij Gods liefde.
En die liefde is dat de Heer Jezus voor ons gekomen is.

… als God ons zo heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
1 Johannes 4,11

’t Was oorlog geworden, als ze niet waren gaan vragen …

Een verhaal uit de tijd van Jozua (Jozua 22).
De toepassing zul je gaandeweg wel begrijpen.

Het volk Israël had zijn nieuwe land van God gekregen: Kanaän.
Ze hadden het met elkaar in zijn naam ‘veroverd’.
Alle stammen hadden meegedaan in de oorlog, ook de stammen die al eerder een eigen gebied hadden gekregen aan de andere kant van de Jordaan.
Die hadden voor hun volksgenoten meegevochten.
Nu die ook hun eigen plekje hadden, mochten zij weer naar huis.
Naar het oosten, naar moeder de vrouw en de kinderen.

Onderweg naar huis bouwen die stammen van het Oostjordaanland een altaar bij de Jordaan.
Het lijkt sprekend op het altaar dat is gemaakt voor de tent van God.

Als de rest van Israël hier lucht van krijgt ontstaat er grote onrust.
Ze komen bij elkaar en keuren de altaarbouw sterk af.
‘Dit wil God niet’, zeggen ze.
Het altaar voor de offers staat in de tabernakel.
Bevel van God zelf.
Offers brengen op dit altaar is ongehoorzaamheid aan de HEER.

Ze besluiten een oorlog te beginnen tegen hun broederstammen.
Een burgeroorlog.
Een kerkoorlog.

Gelukkig sturen eerst nog een afvaardiging naar hun broeders.
Op hoge toon eisen ze dat de altaarbouwers zich verantwoorden:
‘Wat mankeert jullie om zo ongehoorzaam te zijn aan de HEER?
Hij wil niet dat jullie hier een eigen heilig altaar hebben voor de offers‘

Het antwoord is verbluffend.
Het altaar blijkt helemaal niet bedoeld om offers te brengen.
Het is gebouwd als een monument.
Een teken op de grens.
Een gedenkplek, die onderstreept dat ook de tweeënhalve stam in het Oosten echt bij Israël en de HEER horen.
Zodat later niemand daaraan zal twijfelen.

De afvaardigde broeders blij.
Heel Israël blij.
Ze hebben zich voor niets zo opgewonden.
En die grote woorden over oorlog waren voorbarig.
In de woorden waarmee ze hun dankbaarheid uitspreken hoor je dat ze wel beseffen dat hun eerste reactie nou niet echt was zoals je het in Israël zou mogen verwachten.
Ten minste, dat hoor ik er in.
Of zou de wens de vader van de gedachte zijn in dit geval.

Verrassend was het wel, dat altaar.

Die tweeënhalve stam hadden achteraf beter eerst even kunnen gaan uitleggen wat ze van plan waren.
Dat was wel zo handig geweest.

En die anderen hadden beter eerst kunnen gaan vragen wat de bedoeling van het altaar was, voordat ze er een oordeel over uitspraken.
Dat had hun een hoop ellende en spanning bespaard.

Wij snappen best hoe het ging.
Je oordeel zo ongeveer klaar hebben voordat je geluisterd hebt, dat herkennen we onmiddellijk.
En ons luisteren naar elkaar is vaak genoeg luisteren om de ander daarna onderuit te kunnen halen met ons antwoord…

Ach ja, luisteren is een kwestie van liefde.
Je warme hart moet je oren en je hersens aansturen.

Probeer het maar eens in een gesprek met mensen in de gemeente die het anders zien dan jij.
Heel erg de moeite waard.

Besef wel dat er een ‘risico’ is.
Het kan namelijk gebeuren dat je van mening verandert of gaat twijfelen aan wat je eerst zo zeker wist!

Vechten met elkaar – niet tegen elkaar!


—(sommige) afbeeldingen vallen buiten verantwoordelijkheid van de redactie—

Nou ja, het is niet mijn club….
Nooit geweest ook.

Hoewel, ik heb mezelf er wel eens op betrapt dat ik juichte om een mooie actie van Moulijn of een fraai doelpunt van Kindvall.
En ik ben blij dat Jörgensen hersteld is.
Je moet de ‘vijand’ ook iets gunnen, toch?
Ik vind het fijn wanneer ze als ploeg goed spelen.
Zo lang ze op de ranglijst maar niet boven die andere rood-witten staan!

Dat ik nu het leven als gelovige ga vergelijken met sport is niets bijzonders.
Dat deed Paulus al.
En in Hebreeën komen we het bekende beeld van de hardloopwedstrijd tegen. Daarover heeft onderhand bijna iedereen ooit wel een preek gehoord.
Of gehouden…

In Paulus’ tijd was voetbal nog niet uitgevonden.
Anders had hij mogelijk de kerk wel eens vergeleken met een voetbalteam.

Dat kan prima.
Wel eens gezien: een team dat de kluts kwijt is en waarvan de spelers vooral tegen elkaar spelen?
Daar loopt er eentje te mopperen dat hij niet aangespeeld werd, terwijl hij er toch veel beter voor stond.
Achterin scheldt de doelman de centrale verdediger uit omdat ze die opkomende man niet eerder afstopten.
De linksbuiten sjokt langs de zijlijn en heft in wanhoop de handen ten hemel: nog niet één goede pass gekregen!
Op het middenveld schreeuwt de aanvoerder woedend dat ze moeten ophouden met schelden en moeten gaan voetballen.

Een ramp!
Het gaat van kwaad tot erger.

Af en toe gebeurt er een soort wonder en gaat zo’n ploeg na de rust ineens wel echt  voetballen.
Er is afstemming en overleg.
Spelers vinden elkaar en het gaat lopen…
Je weet niet wat je ziet.
Het wordt een totaal andere wedstrijd.

Snap je, als we in de kerk vergeten dat we samen in gevecht zijn tegen alles wat het geloof bedreigt, dan wordt het niks.
Dan gaan we vechten tegen elkaar over meningen, standpunten, voorkeuren en dergelijke.
Als we  dat doen wordt het een stuk gemakkelijker voor de duivel.

Jawel, je teamgenoten in de kerk maken fouten.
Ze hebben soms hun dag niet.
Ze doen wel eens iets doms.
Ze hebben ideeën die jou niet aanspreken.
Iemand ziet jou misschien over wel het hoofd.
Stel zulke dingen gerust aan de orde als het nodig is!

Maar houd vooral in de gaten waar om gaat: dat wij samen bij het geloof blijven.
Dat we elkaar daarin helpen.
Dat we een licht zijn voor onze omgeving.

We moeten niet tegen elkaar vechten, maar met elkaar.

Gelukkig is er een Coach, die ons af en toe in de ‘rust’ weer op gang helpt. Vooral door zijn voorbeeld.

Eén ding is belangrijk: leef op een manier die past bij het goede nieuws over ​Christus.
Zorg er dus voor dat jullie een sterke eenheid vormen, en samen strijden voor het geloof.
Dat is wat ik over jullie wil horen.
Dat is wat ik wil zien als ik bij jullie kom.

En mijn vreugde zal volmaakt zijn als jullie helemaal één zijn.
Als jullie allemaal hetzelfde willen, het met elkaar eens zijn en allemaal veel van elkaar houden.
Jullie moeten jezelf niet beter vinden dan een ander, of opscheppen over jezelf. Nee, jullie moeten bescheiden zijn, en een ander belangrijker vinden dan jezelf.
Denk niet alleen aan jezelf, maar zorg juist voor elkaar.
Bedenk wat ​Jezus​ ​Christus​ gedaan heeft. Daaraan zien jullie hoe jullie met elkaar om moeten gaan.
Filippenzen 1:27 – 2:5

 

Genade… Zonder kunnen we niet leven en niet samenleven!

Zuid-Afrikaans.
Goed te begrijpen voor de gemiddelde Nederlander.
Een mens heeft genade nodig.
Een gemeente heeft ook genade nodig.
Anders kan ze niet een gemeente zijn volgens Gods bedoeling.

Ik vond de tekst terug van een lied dat we jaren geleden gebruiken bij een ander gemeenteproject.
Het zegt hoe belangrijk Gods genade is.
Een paar coupletten neem ik over.

Prijs God, die ons genade geeft:
de schuld hangt aan het kruis.
God kent niet meer wat ik misdeed.
Ik ben zijn kind aan huis.

Prijs God die ons genade geeft:
nieuw leven breekt zich baan.
Hij die mij overwonnen heeft,
trekt mij achter Zich aan.

Prijs God die ons genade geeft:
wij zijn niet meer alleen.
Mijn broer, mijn zus, met wie ik leef,
in Christus met jou één.

Prijs God, die ons genade geeft:
Hij zoekt wie Hem niet acht.
God, die zo mij gevonden heeft,
maak mij licht in de nacht!

Prijs God, die ons genade geeft,
eer Hem met heel zijn hof.
Die Vader is, en Zoon en Geest,
is liefde. Hem de lof!

Het geheim van de gemeente is onze Heer Jezus.
Door zijn genade verander ik.
Door zijn liefde veranderen wij samen.

Als je het lied zou willen zingen, het kan op de melodie van “Looft God die zegent al wat leeft”(Liedboek 319 (oud) of 273 (nieuw))

Eén lichaam: ervaren of beseffen?

Weer een nieuwe projectweek.
Deze week heeft als subthema ‘belong’ (behoren tot).
In dit geval: we behoren tot de gemeente.
Mooi gezegd: wij allemaal behoren tot de gemeente.

Bij de doelstellingen voor deze week lees ik onder andere: dat we allemaal ervaren dat we bij de gemeente horen.
Daar zat ik even over te denken.

Ik weet dat wij als mensen van deze tijd het erg belangrijk vinden om ergens bij te horen.
Trouwens, dat vonden mensen vroeger vast ook fijn.
Het bijzondere van onze tijd is wel dat wij het ook graag ervaren dat we ergens bij horen.
Als die ervaring ontbreekt, dan zegt het ons niet zoveel als men beweert dat wij erbij horen.

Concreet: In de kerk horen we mooie dingen over saamhorigheid. Allemaal leden van één lichaam zijn.
Kerk is gemeenschap der heiligen is.
Enzovoort.
Dat zal bij ons binnenkomen als wij ons in die gemeenschap opgenomen voelen.
Als we het idee hebben niet gezien te worden, of zelfs afgewezen, zullen mooie woorden ons misschien vooral een nog beroerder gevoel geven!

Laat mij nu toch eens de andere kant extra naar voren halen: Jij behoort tot de gemeente omdat je tot de gemeente behoort!
God zegt dat jij erbij hoort.
Van Hem mag jij daar je plekje innemen.
Mag jij jouw inbreng hebben.
Mag jij zijn wie je bent in die kring.
Of anderen op jou zitten te wachten, of ze jou het gevoel geven dat je erbij hoort, is niet beslissend.

Het valt me altijd weer op dat in de brieven aan de gemeenten in het Nieuwe Testament een bepaald patroon te ontdekken is.
Als er een gemeentelijk probleem aan de orde komt, gaan de schrijvers terug naar Gods bedoeling.
En van daaruit wordt de oplossing gezocht.

Een voorbeeld: de avondmaalviering in Korinte was een puinhoop.
Dan gaat Paulus weer eens benadrukken wat het avondmaal is.
En daarmee wijst hij de weg waarlangs het probleem kan worden opgelost.

De les: je moet als er een probleem is, terug naar God bedoeling!
Ik hoop dat al onze gemeenteleden ervaren dat ze bij de gemeente horen.
Ik hoop nog meer dat ze gelovig beseffen dat ze wat God betreft bij de gemeente horen.

Ik kan het niet laten om dat bekende stukje uit 1 Korintiërs 12 op te nemen. Ik ben zo vrij om er hier en daar een opmerking tussen ( ) bij te zetten.
Pas het vooral toe op jezelf en je omgeving!

Immers, een lichaam bestaat niet uit één deel, maar uit vele.
Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort hij er dan werkelijk niet bij?

(Geldt ook als een ander die hand niet belangrijk vindt!)
En als het oor zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort het er dan werkelijk niet bij? …
God heeft nu eenmaal alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals hij dat wilde.
(Zo, da’s nog eens een uitgangspunt; begin met dat te geloven!)
1 Korintiërs 12:14-18

Je vijand liefhebben! Hoe dan?

Ik kan me voorstellen dat je je afvraagt wat die ezel bij dit stukje doet.
Nou, God gebruikt zo’n beest om een voorbeeld van liefde te geven.

Nu snap je het, denk ik, nog niet.
Tenzij je de wetten van Mozes goed kent.
Ik leg het graag uit.

Mensen van het licht moeten liefhebben.
Liefde hoort bij God en bij zijn mensen.
Het zou handig zijn als we alleen aardige mensen moesten liefhebben: iedereen die ons goed gezind is en zich vriendelijk gedraagt.

Maar de Bijbel zegt het ronduit: je moet ook je vijanden liefhebben.
Mensen die lelijk tegen je doen.
Die je slecht behandelen.
Die onrecht tegen jou begaan hebben.
Mensen met wie je liever niet (meer) omgaat.

Hoe kun je die nou liefhebben?
We nemen even aan dat jij in je recht staat.
Moet je dan ‘gewoon’ vergeten en vergeven wat zij doen?
Mag je daar geen last van hebben?
Mag je niet voor jouw goed recht opkomen?
Moet je zulke lui bovendien ook nog (weer) aardig gaan vinden?

Lastige vragen!

Zo, nou komt de ezel.
De ezel van Exodus 23.
Trouwens samen met de koe.

Stel dat de koe of de ezel van je vijand verdwaald is.
En stel dat jij dat dier vindt. Dan moet je het terugbrengen.
Stel dat een ezel in elkaar zakt onder zijn zware last.
Dan mag je niet blijven toekijken, maar dan moet je meteen helpen.
Ook al is de ezel van iemand met wie je ruzie hebt.

Zie je het voor je?
Twee mannen in de stad hebben ruzie.
Er is wat geweest en sindsdien zijn ze bepaald geen vrienden meer.

Vinden ze elkaar aardig?
Nee.

Kunnen ze door één deur?
Nee.

Mag dat van de HERE?
Nou ja, het is zo.

Je moet altijd naar vrede streven, maar soms lukt het ons niet om vrede te bereiken.
En dan hoe hoef je elkaar niet aardig te vinden, maar je moet wel goed zijn voor elkaar.
Laat je vijand niet stikken met zijn ezel die bezwijkt.
En je brengt netjes zijn verdwaalde koe bij hem terug.
Dat is wat God wil.

Dat is liefde in gespannen verhoudingen.

Wij beginnen vaak bij de ander.
‘Hij moet eerst… Zij zou eens een keertje.…’
Je kunt het wel aanvullen, denk ik.

Ik hoop dat jij geen mensen kent die je ervaart als vijand.
En als het wel zo is hoop ik dat jij het er niet naar gemaakt hebt.
En ik hoop dat je er veel voor over hebt om slechte verhoudingen weer goed te maken.

En intussen toch liefhebben!

Als je soms niet meer goed weet wat liefde is, denk dan maar aan die ezel waar we het nu over hadden.
Liefde is dat je de ander hoe dan ook geen kwaad doet, maar doet wat goed is voor die ander.
Hulpvaardig bent, zorgvuldig blijft, correct handelt.

God zal het zegenen.
Wie weet welke openingen het op een goede dag geeft.
In ieder geval zal de Heer  jou zegenen als je voor deze houding kiest.

Als iemand je kwaad doet, doe hem dan geen kwaad terug. Maar laat aan alle mensen zien dat jullie het goede willen doen. Doe je uiterste best om met iedereen in ​vrede​ te leven.
Beste vrienden, neem geen wraak op anderen. Laat het straffen over aan God. Want in de ​heilige​ boeken zegt God: «Ik ben het die straft. Ik geef ieder mens wat hij verdient.» Dus als je vijand honger heeft, geef hem dan te eten. Als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Daarmee laat je zien dat niet jij, maar God hem zal straffen. Laat je niet overwinnen door ​het kwaad. Maar overwin ​het kwaad​ door het goede.
Romeinen 12:17-21

Als God er is, waarom zien we Hem dan niet?

De mensen verzetten zich tegen de waarheid over God. Terwijl ze echt wel kunnen weten wie God is. God heeft zich namelijk aan alle mensen bekendgemaakt. Want ook al kun je God niet zien, je kunt wel zien wat hij gedaan heeft. God heeft de wereld gemaakt. Zo kan iedereen die verstand heeft, Gods eeuwige macht zien, en begrijpen dat hij God is. Daarom hebben mensen die God niet eren, geen enkel excuus!

De mensen kenden God dus wel, maar ze wilden hem niet danken en eren. Nee, daar vonden ze zichzelf te goed voor. Ze dachten dat ze heel wijs waren, maar ze raakten hun verstand juist kwijt. Ze konden niet meer helder denken. En het werd duidelijk dat ze niets waard waren.

Ze gingen beelden vereren van sterfelijke mensen en van allerlei dieren en vogels. Maar ze hadden geen eerbied voor de ​heilige​ God, die eeuwig bestaat.

Heftig, vind je ook niet? Het zijn woorden van Paulus, te vinden in zijn brief aan de Romeinen (1:18-23).
Wij zijn geneigd te denken dat wie nog nooit de Bijbel heeft kunnen lezen of nog nooit een zendeling heeft gehoord, er echt niets aan kan doen dat hij niet in de echte God gelooft.
Het ontbreekt zo iemand aan kennis, vinden wij, en daardoor is hij of zij verontschuldigd.

In de Bijbel vinden we een ander antwoord: zulke mensen zijn schuldig want ze verdringen wat ze van God hadden kunnen weten. Zij doen wat ieder mens geneigd is te doen.

Ik weet nog dat ik tijdens mijn studie een boek over zending las dat voor een belangrijk deel gewijd was aan deze stelling.
Ik vond het fascinerend! Het kwam bij mij over als een zinnig antwoord op de vraag waarom er in de wereld zoveel onkunde is over God. En waarom je  zoveel gefantaseerde goden tegenkomt.

Van wat God over zichzelf laat zien zijn dus die afgoden gemaakt. De verhalen over die goden herinneren in de verte aan de waarheid.
Dat is wat naar voren komt in dit gedeelte uit Romeinen.

Ik bleef wel zitten met de vraag of God die mensen dan ook mag veroordelen. Dat vind ik nog altijd wel een punt.
En ik ben niet de enige, merk ik. Op catechisatie komt van tijd tot tijd de vraag voorbij of mensen die nog nooit van God hebben gehoord toch verloren gaan.

Wie er verloren gaan, dat weet ik niet, zeg ik dan.
En hoe God precies oordeelt, dat weet ik ook niet. Hij waarschuwt ons om te geloven in Hem.

En Hij heeft het recht heeft om mensen verantwoordelijk te stellen voor hun ongeloof en verkeerde ideeën over Hem.

Ik vertrouw erop dat Hij ook daarin eerlijk en goed is.

Laat me ook eens citeren uit de Dordtse Leerregels.

“…de mens kan door dit licht der natuur beslist niet tot heilbrengende kennis van God komen en zich tot Hem bekeren; hij kan immers niet eens in het dagelijkse leven dit licht op de juiste manier gebruiken. Sterker nog, hij vertroebelt het –wat dit licht ook wezen mag- op allerlei manieren en hij houdt het in ongerechtigheid ten onder. Daarom wordt hem elke verontschuldiging ontnomen.”
(Dordtse Leerregels, hoofdstuk 3/4, art. 4)

Zeg maar: de mens heeft zichzelf een blinddoek om gebonden –zijn zondige aard- en is daarom niet in staat God te herkennen.

Daarom is het zo donker in de wereld.

En daarom is het licht van God zo belangrijk!

Mozes zei het ook al

Dit ‘plaatje’ heb ik vaak gezien.
Het is van een raam in de aula van de Theologische Universiteit in Kampen in de jaren dat ik daar studeerde.
Tijdens toespraken die voor mij te ingewikkeld waren heb ik het goed in me opgenomen…

Mozes en Paulus (v.l.n.r.) staan er op.
De eerste met ‘zijn’ stenen tafelen, de tweede sprekend, met een boekrol in zijn hand.
En daarbij het bekende bijbelvers dat je tegenkomt in een toespraak van Mozes.
Eeuwen later  wordt het aangehaald in een brief van Paulus: Dichtbij u is het woord. 

Mozes is de man die meer dan 40 jaar onophoudelijk de Israëlieten heeft willen overtuigen van Gods kracht.
En van zijn aanwezigheid.
Lastig punt voor die tijd was dat ze geen beeld van hun God hadden.
Dat mochten ze ook niet hebben.
Gods woorden waren genoeg.
Onderstreept door zijn daden natuurlijk!

Die Mozes leerde de Israëlieten dat ze wel heel dankbaar mochten zijn voor die woorden van God.
Ik citeer hem:

Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen leer ik u wetten en regels waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit gaat nemen.
Leef ze strikt na, dan toont u wijsheid en inzicht.
Alle volken die dat zien en van deze wetten horen, zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’ …
En welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en regels, zo rechtvaardig als het onderricht dat ik nu geef?

(Deuteronomium 4:5-8).

Als Israël zou luisteren naar Gods geboden zou het een goede indruk maken bij de buurvolken!
Reclame voor de HEER zouden ze dan zijn.

Ze hebben het bepaald niet altijd gedaan.
Helaas.

Maar wat Mozes hun meegaf lijkt al op het onderwijs van de Heer Jezus en zijn leerlingen: Je verspreidt licht als je christelijk leeft en je gedraagt naar Gods wil.
Het zal opvallen, het zal worden herkend.
Mensen zullen toegeven dat het mooi is.

Wel bemoedigend, vind ik.
Als je meemaakt dat er negatief over christelijk geloof en christelijk leven wordt gepraat en geschreven.
Alsof het achterlijk is, of erger, gevaarlijk.
Slecht voor de samenleving.

Dat is het dus niet!
Doen wat God wil is goed en gezond.

Er moet wel iets bij worden gezegd.
Christenen wekken soms ten onrechte de indruk dat zij beter zijn dan anderen. Dat ze moreel superieur zijn – zo wordt het wel eens verwoord.

Helemaal voorkomen kunnen we dat niet, denk ik.
Sommigen willen nu eenmaal niet weten hoe het echt zit.

Maar wie ons beter leert kennen moet merken dat wij bescheiden zijn over onszelf, maar heel groot denken van God.

Uiteindelijk hebben wij het licht niet bedacht of ontwikkeld door onze levensstijl.
God heeft het licht laten worden.

De wet van de HEER is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de HEER is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.
De bevelen van de HEER zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de HEER is helder:
licht voor de ogen.
Psalm 19:8-9